Goed Tegen Kwaad
Het zonnetje schijnt.
Een stokoud baasje sloft voorbij.
Zijn broekspijpen heeft hij opgestroopt.
βMan wat heeft hij een witte benen,β krijst mijn maat.
Een gesmoord gelach weerklinkt.
Ik voel het plaatsvervangende schaamrood op mijn kaken.
Lachen om andermans gebreken is voor mij de verwezenlijking van het kwaad.
Het stokoude baasje lijkt zich van geen kwaad bewust te zijn.
Zijn ogen glunderen van voorjaarspret.
Klokslag zes uur staat de Goudgele Rakker voor hem klaar.
Hij laat het zich smaken.
In tegenstelling tot mijn maat, die sikkeneurig een Spa Rood achteroverslaat. - ASKO